Judges 15

Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft – in praktische zin – het einde van Simsons dienst voor God. Het laatste vers maakt dat duidelijk. In het volgende hoofdstuk wordt Simson door God niet langer als Zijn dienaar erkend, hoewel Hij hem nog één keer gebruikt.

De verbinding verbroken

Als zijn woede wat is bedaard, gaat Simson terug naar zijn vrouw om de huwelijkssluiting te voltooien door gemeenschap met haar te hebben. Hij neemt een geitenbokje mee, waarschijnlijk om daarmee feest te vieren. Het zijn de dagen van de tarweoogst, die eind mei, begin juni plaatsvindt en gepaard gaat met allerlei festiviteiten.

In de geestelijke betekenis vertelt de tarweoogst iets over de Heer Jezus en de vruchten van Zijn werk aan het kruis. In Johannes 12 zegt Hij: “Als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij alleen; maar als zij sterft draagt zij veel vrucht” (Jh 12:24). In de dagen dat de tarwe rijp is om geoogst te worden, gaat Simson zijn Filistijnse vrouw bezoeken om zijn verbinding met haar te bekrachtigen! Geestelijk houdt dit wellicht het volgende in. Iemand die een nazireeër is, moet door het zien van de vruchten van het werk van de Heer Jezus beseffen, dat het ondenkbaar is om een verbinding aan te gaan met ‘iets’ wat niet gegrond is op dat werk.

Het is in elk geval ondenkbaar dat God in deze verbinding toestemt. Het is toch onvoorstelbaar dat een nazireeër getrouwd is met een Filistijnse! God voorkomt dat dit huwelijk definitief wordt gesloten. Maar Filistijnen zijn altijd bereid tot een nieuwe verbinding. De vader biedt hem een andere dochter aan, nog aantrekkelijker dan de eerste. Hierop gaat Simson niet in. Hij voelt zich bedrogen en gaat zich wreken.

De wraak van Simson

De verbinding met de Filistijnen heeft Simson slechts ellende gebracht. Hij is persoonlijk gekwetst en handelt in vleselijke toorn. Hier is geen sprake van de Geest van de HEERE Die over Simson komt. Hij gebruikt zijn bijzondere kracht om vossen, of eigenlijk jakhalzen, te vangen. Dat zijn onreine dieren die een Jood, en zeker een nazireeër niet aanraakt. Vossen houden in de Bijbel verband met zwakheid (Ne 4:3) en zonden (Hl 2:15). Hij maakt de onreine vos tot een dienaar van zijn wraak. Onreine, zondige middelen worden vaker gebruikt om uiting te geven aan verontwaardiging.

De betekenis van een fakkel hangt af van wie hem aansteekt. Als God het doet, heeft het een positieve betekenis, bijvoorbeeld in Genesis 15 (Gn 15:17). Hier steekt Simson die aan en spreekt het van vleselijke toorn. In Jakobus 3 wordt een vergelijking gemaakt tussen vuur en de menselijke tong: “Zie, hoe zo’n klein vuur zo’n groot bos aansteekt. Ook de tong is een vuur, de wereld van de ongerechtigheid” (Jk 3:5b-6). Het vuur kan zijn werk alleen goed doen als het in bedwang wordt gehouden, net als de tong. Er moet zelfbeheersing zijn. Wie zich laat gaan, zoals Simson, en zijn tong niet in bedwang houdt, kan de grootste rampen veroorzaken, zowel een wereldoorlog als een broedertwist.

Het vuur wordt hier verbonden met de staart. In de Bijbel wordt met de staart soms een dwaalleer aangegeven: “De leugen onderwijzende profeet: hij is de staart” (Js 9:14b; vgl. Op 9:10-19). Simson is hier wel ver beneden zijn waardigheid als nazireeër gezonken. Wat een contrast tussen Simson en zijn driehonderd en Gideon en zijn driehonderd.

Laten we nog eens samenvatten wat in dit handelen van Simson wordt voorgesteld. Vossen of jakhalzen zijn dieren die in de aarde wroeten en zich met verderf voeden. Zij stellen de onreine, zondige middelen voor die een gelovige kan gebruiken om wraak te nemen voor geleden onrecht. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren met het vuur van de tong, door daarmee leugens en kwaad gerucht te verspreiden.

Het resultaat van het handelen van Simson is dat de opbrengst van het land wordt verwoest. Zowel het staande koren als wat al gemaaid is en zelfs de wijngaarden en olijfbomen worden als gevolg van Simsons toorn in vlam gezet en kunnen niet meer dienen als voedsel. Simson had beter de Filistijnen kunnen verjagen en het genot van de opbrengst van het land aan zijn volksgenoten kunnen geven.

Hoe vaak is persoonlijke strijd al de oorzaak geweest van een verteren van de zegen die genoten had kunnen worden. In veel plaatselijke gemeenten is grote onrust omdat de gelovigen onderling in een woordenstrijd verwikkeld zijn. De vrucht van het land stelt de zegeningen voor waarmee de christen gezegend is in de hemelse gewesten in Christus (Ef 1:3). Die vrucht is rijkelijk aanwezig. We leven als het ware ‘in de dagen van de tarweoogst’ (Ri 15:1).

In plaats van het bestrijden van de vijand om zo de opbrengst van het land uit zijn hand te redden wordt er een woordenstrijd gevoerd, “die tot niets dient dan tot ondergang van de hoorders” (2Tm 2:14). Het gevolg is dat er niets te genieten overblijft. De oorzaak van dit alles is ‘slechts’ een gekwetst gemoed, dat niet in staat is de zaak voor de Heer te brengen. In plaats van samen met Hem naar een oplossing te zoeken, gaat hij zelf op een vleselijke manier aan de slag.

Wraak beantwoord met wraak

Als de Filistijnen eenmaal weten wat de aanleiding voor Simsons wraak is geweest, treft zijn vrouw, en ook haar vader, alsnog het lot dat haar in Richteren 14 is voorgehouden (Ri 14:15). Simson handelt opnieuw uit wraakgevoelens, maar die zijn nu ook meer gerechtvaardigd. Het gaat nu niet om het persoonlijk gekwetst zijn, maar om de vergelding van een brute daad. Simson gaat een directe en openlijke strijd met de vijand aan. In enkele woorden wordt meegedeeld dat hij een enorme overwinning behaalt.

Daarna gaat hij in de rotsspleet van Etam wonen. Een rots is een geschikte woonplaats voor een machteloos volk, zoals de klipdassen (Sp 30:26), en ook voor alle mensen met ‘lang haar’. Ook Mozes kende die plaats (Ex 33:21-22). De rots is een beeld van Christus (1Ko 10:4), Die hier wordt voorgesteld als de verblijfplaats van het geloof, de ware woonplaats van de nazireeër.

Simson keert niet terug naar het huis van zijn vader zoals hij eerder wel heeft gedaan (Ri 14:19), maar gaat zelfstandig in deze plaats wonen. Hij woont er afgezonderd van de Filistijnen, en ook afgezonderd van Gods ontrouwe volk.

De Filistijnen en de mannen van Juda

Na de grote slag die Simson de Filistijnen heeft toegebracht, is het nu weer hun beurt om wraak te nemen. Het is Juda dat moet boeten als vergelding voor wat Simson de Filistijnen heeft aangedaan. Naast de directe aanleiding voor het optrekken van de Filistijnen kan ook deze actie geestelijk worden toegepast. Als Simson zijn plaats van afzondering heeft ingenomen op de rots Etam, worden de vijanden actief. Een trouwe christen is veel meer een mikpunt van de aanvallen van de vijand dan iemand die het met zijn leven als christen niet zo nauw neemt.

De mannen van Juda informeren naar de plannen van de Filistijnen. Ze krijgen te horen dat zij zijn gekomen om Simson te binden. De Filistijnen zijn er altijd op uit om de nazireeër te binden. In zijn geestelijke toepassing is dit altijd een van de belangrijkste doelstellingen van de vijand. In de christenheid is het zelfs gebeurd met de Heilige Geest: Die is aan banden gelegd.

Nog erger dan wat de Filistijnen van plan zijn, is de opstelling van Juda. Ze lijden blijkbaar niet meer onder de heerschappij van de Filistijnen. Het juk drukt niet meer omdat ze zich ermee hebben verzoend en het hebben aanvaard. Ze nemen het Simson kwalijk dat hij hen in zo’n conflict met de vijand brengt, die juist zo vriendelijk voor hen is. Ze komen bij hem met de woorden: “Wist u niet dat de Filistijnen over ons heersen?” (Ri 15:11). Zo laag is Juda gezonken. Juda betekent ‘lofprijzing’, ‘Godlover’. Is het niet ten hemel schreiend dat juist de stam met zo’n naam zich zó uitlaat?

Dit spreekt van een volledige acceptatie van het klerikalisme en traditionalisme. De godsdienst waarin het vlees in meerdere of mindere mate zeggenschap heeft, is algemeen geworden. Dat is in de christenheid overal het geval waar het onderscheid tussen geestelijken en leken een vaststaand feit is geworden, waar de dienst door één man of een select groepje wordt bepaald, waar op democratische wijze voorstellen worden behandeld, waar de eredienst, de dienst van lofprijzing, langs van tevoren uitgezette lijnen verloopt.

Wie goed leest, ziet dat het niet alleen bepaalde kerkelijke richtingen betreft, maar net zo goed op allerlei andere geloofsgemeenschappen van toepassing is. Het zit hem niet alleen in de officiële structuur, hoewel de kenmerken daar het meest herkenbaar zijn. Het geldt ook voor plaatsen waar weliswaar officieel geen structuren bestaan, maar waar bepaalde structuren als gevolg van ingesleten gewoonten wel degelijk aanwezig zijn.

Voor alle duidelijkheid: het betreft de kenmerken van een systeem, officieel of niet-officieel, en niet de mensen die daarvan deel uitmaken. Er zijn gelukkig heel wat oprechte christenen die God toegewijd dienen, maar zich niet bewust zijn van het kwaad dat aan zulke systemen kleeft.

Het is Gods genade wanneer Hij een bevrijder stuurt, zoals hier Simson. Maar Simson wordt ervaren als een rustverstoorder. Iemand die allerlei vleselijke dingen aan de kaak stelt die een plaats hebben gekregen in de persoonlijke of gemeenschappelijke dienst aan God, zal te horen krijgen dat hij tegen de heersende regels en vormen ingaat. Hem wordt bijvoorbeeld voorgehouden, dat hij niet te extreem moet zijn. De lauwheid wordt gerechtvaardigd.

In plaats van zich met hun held een te maken en zich te ontdoen van hun gemeenschappelijke vijand stellen de mannen van Juda zich op één lijn met de Filistijnen en verenigen zich met hun doel. Ze hebben geen enkele waardering voor de richter die hun door God is gegeven. Juda toont hier niet de waardigheid van de zegen die Jakob over hem uitspreekt (Gn 49:8-12). In de geschiedenis van Juda zijn meer van zulke laagtepunten, zoals het verkopen van Jozef en zijn hoererij met zijn schoondochter Tamar (Gn 37:23-28; Gn 38:1-26).

Simson wil geen strijd met zijn broeders, hoe diep zij ook gezonken zijn en hoezeer zij zich in wezen aan de kant van hun vijand scharen. Zo moeten ook wij niet strijden tegen onze broeders, maar tegen de beginselen die hen gevangenhouden en waarmee ze zich zelfs hebben verzoend.

Simson vraagt om de verzekering dat ze hem niet zullen aanvallen, omdat hij anders genoodzaakt zal zijn zich te verdedigen met alle gevolgen van dien voor de Judeeërs. Hij krijgt de garantie dat dit niet zal gebeuren. Het enige wat ze willen doen, is hem binden met nieuwe touwen en in de hand van de Filistijnen overleveren. Het is werkelijk verbijsterend wat hier gebeurt. De mannen van Juda kiezen de kant van de Filistijnen en zijn bezig om de plannen van de vijand uit te voeren!

Simson moet, koste wat kost, van zijn roeping worden afgehouden. Nieuwe touwen zijn daarvoor, volgens hen, het geschikte middel. Als toepassing kunnen we zeggen dat toegewijde christenen vooral door nieuwe, populaire, menselijke middelen ertoe worden bewogen hun nazireeërschap prijs te geven. Het woord voor touwen komt van ‘vlechten’ en geeft de gedachte weer dat het een menselijk product is.

Simson laat zich binden en geeft toe aan hun wensen omdat hij zijn kracht niet wil gebruiken, of misbruiken, door tegen zijn volk te strijden.

Bevrijd van de nieuwe touwen

Als de mannen van Juda Simson bij de Filistijnen brengen, juichen zij. Ze menen hun gehate vijand in hun macht te hebben. De vreugde is echter van korte duur, want “de Geest van de HEERE werd vaardig over hem”. Als menselijke middelen waarmee een nazireeër gebonden kan zijn, met de Geest van God en het Woord van God in aanraking komen, worden ze “als vlas dat door het vuur verbrand is”. Het in praktijk brengen van de oproep in 1 Petrus 4 doet alle Filistijnse touwen, in figuurlijke zin, tot as verteren. We worden daar aangemoedigd met de woorden: “Als iemand spreekt, laat het zijn als uitspraken van God; als iemand dient, laat het zijn als uit sterkte die God verleent” (1Pt 4:11a).

Dit maakt iedereen vrij, zodat ieder zijn gave kan uitoefenen als alleen verantwoordelijk aan de Gever, los van elke menselijke aanstelling of tussenkomst. Dat is wat Paulus bedoelt als hij over zijn apostelschap schrijft: “Paulus, apostel, niet vanwege mensen, ook niet door een mens, maar door Jezus Christus en God [de] Vader, Die Hem uit [de] doden heeft opgewekt” (Gl 1:1). Hij geeft hiermee aan dat hij in de uitoefening van zijn apostelschap vrij is van alle ‘Filistijnse banden’.

Dat betekent zeker niet dat wij niets te maken zouden hebben met anderen en hun opmerkingen over onze dienst. In de samenkomst van de gemeente geldt bijvoorbeeld dat “twee of drie profeten spreken en laten de anderen het beoordelen” (1Ko 14:29). Maar dat is wel wat anders dan het van tevoren bepalen wie iets moet zeggen en wat er gezegd moet worden in de samenkomst van de gemeente. Dat mogen anderen niet bepalen, want daarover mag alleen de Heilige Geest zeggenschap hebben.

Een verse ezelskaak

Simson bevrijdt zich van de nieuwe touwen door de kracht van de Geest. Voor het verslaan van zijn vijanden gebruikt hij een verse ezelskaak. Dat ziet op de zwakheid van het instrument in contrast met het resultaat. Niemand kan zeggen dat Simsons overwinning het gevolg is van een geweldig wapen. Het is een ‘vers’ wapen, niet een ‘dor’ (vgl. Ez 37:1-2).

De ezel is dood, maar de kracht van het leven is als het ware nog in het been aanwezig. Dit spreekt van het leven dat wij door de dood en de opstanding van de Heer Jezus hebben gekregen en waardoor wij in staat zijn overwinningen te behalen. Dat betekent dat wij het oordeel over onszelf hebben erkend. De mens van nature wordt treffend vergeleken met een ezel (Ex 13:13).

Als Simson de overwinning heeft behaald, werpt hij zijn wapen weg. Hij wil het niet bewaren, het moet geen valstrik voor hem worden, zoals de efod voor Gideon (Ri 8:27). Het wapen heeft het doel gediend en dat is voldoende. Dit beginsel is belangrijk, zowel voor degene die gebruikt wordt tot dienst als voor hen die gediend worden. Vaak wordt het ‘armzalige’ instrument dat God in Zijn genade heeft willen gebruiken, vereerd. We horen dan uitdrukkingen als ‘wat een spreker’ en ‘wat een uitstraling’.

Een voorbeeld van hoe het behoort te zijn, hebben we in Handelingen 8. Nadat Filippus aan de kamerling het evangelie heeft verkondigd en hem heeft gedoopt, “rukte [de] Geest van [de] Heer Filippus weg en de kamerling zag hem niet meer, want hij ging zijn weg met blijdschap” (Hd 8:39). Filippus heeft zijn dienst gedaan. Hij hoeft geen eerbetoon en krijgt een ander arbeidsterrein. En de kamerling? Hij heeft geen oog meer voor Filippus, hij mist hem zelfs niet, want hij heeft de Heer Jezus in zijn hart gekregen en dat is meer dan voldoende.

Bron van de roepende

Na zijn indrukwekkende overwinning krijgt Simson hevig dorst, zo erg, dat hij bang is dat hij zal sterven. In zijn nood roept hij tot God. Zijn gebed, het eerste dat van hem wordt vermeld(!), is kort en krachtig. Eerst zien we dat hij God de eer van de overwinning geeft: “Ú hebt.” Dat is mooi. Helaas schiet dan zijn geloof te kort en klaagt hij dat hij alsnog zal sterven, maar nu van dorst, en dat hij dan toch nog in handen van de vijand zal vallen.

We kunnen hieruit enkele dingen leren. In de eerste plaats dat strijd geen ‘dorst’ lest. We mogen misschien overwinningen voor de Heer behalen, maar de echte verkwikking ligt niet in de overwinning, maar in de Heer Zelf. Vervolgens zien we dat het hebben van dorst een uitdaging is om God om uitkomst te vragen. Hij verhoort graag. God heeft al eerder uitkomst gegeven toen een heel volk dorst had (Ex 17:1-7).

Simson roept in totaal twee keer tot God: hier in Ri 15:18 en in Richteren 16 (Ri 16:20). Beide keren wordt hij verhoord. Als we bedenken dat de tijd waarin Simson leeft te vergelijken is met de laatste dagen en zware tijden die in 2 Timotheüs 3 worden genoemd (2Tm 3:1-5), dan hebben we hier een grote bemoediging. We zien dat het aanroepen van de Naam van de Heer een speciale bron is voor de laatste dagen.

God opent die bron voor ieder die roept. Wie ervan drinkt, zal de kracht ervaren die Simson ervaart. Er komen weer levenskracht en opleving. De enige mogelijkheid om persoonlijk of gemeenschappelijk een opleving te ervaren ligt

1. in het besef dat we dorst hebben;

2. in het roepen tot God in onze nood;

3. in het drinken uit de bron die God opent.

Het is alsof de schrijver van dit boek daarop onze speciale aandacht wil richten als hij zegt dat de “Bron van de roepende” in Lechi is “tot op deze dag”. Letterlijk betekent het, dat die bron er nog is op het moment dat dit boek is geschreven. De geestelijke betekenis van deze uitdrukking en de geestelijke kracht die ervan uitgaat, is toch wel deze, dat de bron die God ontsloten heeft, altijd beschikbaar is voor ieder die roept, ook vandaag.

Er is al eerder gewezen op Johannes 4, waar de Heer Jezus in Zijn gesprek met de Samaritaanse vrouw wijst op de bron van levend water “dat springt tot in [het] eeuwige leven” (Jh 4:14). Drinken van de bron die Hij ontsloten heeft, brengt de ‘roepende’ in verbinding met het eeuwige leven. Het eeuwige leven is leven in de sfeer van de Vader en de Zoon waarin de gelovige gebracht is door het kennen van de Vader en de Zoon (Jh 17:3).

Het eeuwige leven is ook de Heer Jezus Zelf (1Jh 5:20). Dat is waar de Heilige Geest de roepende wil brengen en wat zijn dorst zal lessen. Het eeuwige leven is door geen verval of afval aan te tasten. Juist de brief die spreekt over laatste dagen en zware tijden, begint met te wijzen op “[de] belofte van [het] leven dat in Jezus Christus is” (2Tm 1:1; 9).

Ons oog wordt hierdoor gericht op de Heer Jezus en alles wat in Hem gevonden wordt. Dat geeft een innerlijke bevrediging die groter is dan de meest klinkende overwinning.

Duur van Simsons richterschap

Simson is een ander soort bevrijder dan zijn voorgangers. Hij geeft leiding aan Israël terwijl de Filistijnen regeren. Het is mogelijk dat Simson is teruggegaan naar de rots Etam (Ri 15:8) om van daaruit zijn functie als richter uit te oefenen. De periode waarin hij aan Israël leiding geeft, heeft vermoedelijk gelegen tussen 1075-1055 v.Chr., een tijd waarin ook Samuel – die is geboren omstreeks 1080 v.Chr. – actief begint te worden.

Voor God houdt hier de geschiedenis van Simson op. De mededeling in dit vers volgt op de rots als woonplaats (Ri 15:8), een openlijke strijd met de Filistijnen (Ri 15:15) en de rots waaruit water vloeit (Ri 15:19). Dat zijn situaties waarin hij is losgekomen van de vijand en waardoor hij leiding aan Israël kan geven. Wat volgt, is zijn totale val.

In Richteren 14-15 staan in totaal zes daden van Simson vermeld:

1. Het uiteenscheuren van een jonge leeuw (Ri 14:6).

2. Het doden van dertig Filistijnen (Ri 14:19).

3. Zijn actie met de driehonderd vossen (Ri 15:4-5).

4. Zijn wraak op de Filistijnen (Ri 15:8).

5. Het bevrijden van zijn touwen (Ri 15:14).

6. Het doden van duizend Filistijnen (Ri 15:15).

Simson komt er één te kort voor het getal zeven, het getal van de volmaaktheid.

Copyright information for DutKingComments